o

Kruispunt


Op de hoek

niet midden op

staat hij

het is een dwaas.

Hij zwaait en roept en doet iets na:
o

Hij leidt de stroom van het verkeer

laat hem door of houdt hem staand.
o

Wat spreekt hij snel!

Hij spreekt een taal

die ik niet ken.

wat zegt hij toch

wat knap is hij!
o

Óf, óf is het

eerst dit, dan dat

of groen, of rood

eerst stop dan ga.
o

Maar omdat de seinen op een kruispunt staan

-het éne teken schaft het andere nog niet af-

is het ook én, én

en tegelijkertijd.
o

Ik sta stil bij rood en zie

de stroom van het verkeer.

het licht ziet mij:

ik zie en word gezien in één.