|
|
Signaal
|
|
Een signaal stelt nog minder dan een teken voor
|
|
het is een punt, een korrel slechts
|
|
waarop ik automatisch reageer.
|
|
|
Een grensgeval is het
|
|
het betekent nauwelijks iets
|
|
en toch is het er
|
|
zoals een punt er is
|
|
maar ook eigenlijk niet.
|
|
|
Het oranje licht is het signaalstation voor blauw
|
|
het groene licht houdt halt bij rood
|
|
het lichaam is het eindstation.
|
|
|
Ik volg het sein onmiddellijk
|
|
mijn lichaam maakt een slag:
|
|
naar voor, een stop, opzij
|
|
het krimpt of groeit in oplettendheid.
|
|
|
Mijn ogen zijn de allerlaatste post
|
|
de blik richt zich ver
|
|
of stopt dichtbij
|
|
al naar gelang het sein.
|
|
|
|
|
|
|