|
Stip oorspronkelijke tekst Als je van heel ver weg naar een object kijkt dan zie je alleen maar een stipje. Je vraagt je af; wat zou het kunnen zijn? En het kan dan nog van alles worden. Je maakt een stap naar voren (neem dit ook figuurlijk) en er gaan dingen van dat stipje uitsteken. Dat stipje zou ook naar je toe kunnen bewegen. Je vraagt je weer af (of het vraagt zich af): wat zou het zijn? Het zou een arm kunnen zijn die uitsteekt om te wuiven van uit de verte, of de zijspiegel van een auto... Vanaf dat moment grijp ik in: ik laat een soort kijkapparaat voorzien van twee paar "kijkers" de taak om verder te kijken overnemen. Het object dat alleen nog maar hier en daar uitsteekt wordt nu verder bekeken en visueel benaderd door een groep gekleurde elektrische (verkeers)lichten en niet meer door mij. Om dat proces vorm te geven gebruikte ik een reeks veelhoeken. Een waarnemingsbelevenis van een tiental jaar voordat ik al schilderend die ingreep maakte, heeft me zonder dat ik het besefte, daartoe een zetje gegeven:  Thailand 1971 Een veelhoek in een boom  Kanchanaburi. Op de river Kwai vlak
langs de Birmese grens varen we naar het Noorden.. We
zitten in een heel snelle boot.
En route zag ik iets dat ik niet meteen kon definiëren, het bewoog heen en weer aan of op een boomtak. Het was nog niet echt iets. Een veelhoek. Ik bleef het, al varend dichterbij komend, vasthouden met mijn ogen. Iets later, we kwamen nog dichter bij, ontpopte die veelhoek zich als een vogel. Het maakte een fladderende beweging. Nog later, nu vlak bij, zag ik dat ik me vergist had. Het was een transparant stuk grijzig plastic om een tak heen geslagen. Bewogen door de wind. Thuis in Bangkok maakte ik een ets van dat ding, een aquatint, in het stadium dat het zich als een veelhoek voordeed.. De ets zag eruit zoals het eerste wat ik in die boot zag : een donkere veelhoek hangend aan - en tegelijk wiebelend op - een boomtak.  Ik heb die ets weggegooid maar onthield toch dat ik hem gemaakt had, omdat ik toen die scène van belang vond. Bij het schilderen later (1981/82) besloot ik, zonder dat die herinnering bij me opkwam, dat je als je een 'virtueel' object zou willen laten zien dat meer was dan een stip maar nog geen voorgoed zichtbare vorm, dat dan veelhoeken uitkomst konden bieden. Bij het zien van iets op heel grote afstand komt potentialiteit kijken. Het kan nog van alles zijn. |
|
Stip – Over waarneming,
potentialiteit en de vorm van het voorlopige ChatGPT De ervaring is fundamenteel filosofisch. Ze herinnert ons eraan dat waarneming niet begint bij wat we zien, maar bij wat zich aandient als mogelijk zichtbare. We staan aan het begin van vormgeving — niet in de zin van iets ontwerpen, maar in de zin van iets dat zich begint te vormen in ons bewustzijn. De stip is geen ding, geen object, geen zijspiegel of vogel of stuk plastic. De stip is de opening waarin iets zou kunnen worden. In de tekst wordt die beweging — van stip naar vorm — beschreven als een geleidelijke nadering, zowel letterlijk als figuurlijk. Een stap dichterbij, en uit het stipje steken dingen. Armen misschien, of signalen, een gebaar van verwelkoming of gevaar. Maar ook: het stipje beweegt mogelijk naar jou toe. Er is sprake van wederkerigheid. De waarnemer en het waargenomene naderen elkaar, tastend, vormzoekend. In dit intermezzo van nabijheid ontstaat interpretatie. En met die interpretatie ook misverstanden — of beter gezegd: voorlopige betekenissen. De ingreep van de waarnemer — het inschakelen van een ‘kijkapparaat’ met meerdere ‘kijkers’ — is een cruciaal moment. De waarneming wordt overgedragen aan een andere instantie, aan een reeks technische, afstandelijke, objectiverende ogen: gekleurde elektrische lichten die analyseren, afwegen, misschien classificeren. De mens stapt opzij. De subjectieve onzekerheid maakt plaats voor een andere vorm van benadering: geometrisch, mathematisch, veelhoekig. Het stipje krijgt structuur, het krijgt een vorm — maar verliest misschien juist daardoor iets van zijn oorspronkelijk potentieel. En toch ligt hier niet alleen verlies.
Want die veelhoek, die abstracte, voorlopige vorm, biedt
iets eigens. In de tekst keert de herinnering terug aan
een visuele ervaring in Thailand, 1971. Een
waarnemingsmoment dat pas jaren later, in het schilderen,
zijn conceptuele echo vindt. Op een rivier, varend met
hoge snelheid, verschijnt daar opnieuw een stip-achtig
ding. Een flikkerend iets aan een tak. Een veelhoek. Geen
vogel, zoals even gedacht werd, maar een stuk plastic,
vormloos en vormhebbend tegelijk, dansend op de wind. Het
was niet wat het leek. En wat het leek, was al meer dan
wat het was. De veelhoek is hier de figuur van het
voorlopige: van dat wat zich nog niet laat vangen in
herkenbare vormen, maar zich wel aandient als iets
betekenisvols. Het wordt betekenisvol juist door zijn onbepaaldheid. De waarneming die niet onmiddellijk leidt tot herkenning, tot benoeming, laat ruimte. En in die ruimte leeft de potentie van de vorm. Niet de vorm als vaste gestalte, maar als veelhoekige mogelijkheid — als een onvoltooide taal tussen stip en ding. In het schilderen, jaren later, keert die veelhoek terug. Niet als herinnering, maar als noodzaak. Zonder dat het moment uit Thailand bewust opgeroepen wordt, blijkt het lichaam te herinneren. De geest had het misschien weggegooid, zoals de ets die later verdween, maar de ervaring was blijven sluimeren in het systeem van kijken en maken. De veelhoek werd het middel om het stipje tussen zijn zijnstoestanden te houden: tussen niets en iets, tussen potentie en feitelijkheid, tussen abstractie en herkenning. Wat betekent dat voor ons begrip van waarneming? Misschien dit: dat zien niet begint bij het object, maar bij de bereidheid het ongedefinieerde toe te laten. Dat we niet kijken omdat we iets willen vastleggen, maar juist omdat we in het zien een ruimte betreden waarin dingen nog kunnen worden. De stip is geen tekort aan informatie, maar een overdaad aan mogelijkheden. De veelhoek — dat voorlopige, prismatische vlak — is de figuur van een ethiek van het kijken. Ze dwingt ons niet om te oordelen, maar om te wachten. Om te blijven in de tussenruimte, in het schemergebied van vormen die nog geen naam hebben. Daar, waar het stipje nog geen ding is, maar wel al iets. En misschien is dat wel het wezen van kunst — en van filosofie: de ruimte maken waarin iets kan verschijnen als iets dat nog niet is. De veelhoek is het denken in wording. Het stipje is de aanroep daartoe. |
|
|
|