|
|
Haarlem Mariastichting 1954 |
|
|
Op een rustig moment van de dag ging de deur van het kinderzaaltje open en een wonderbaarlijke verschijning kwam binnen. Een priester in een lang groen gewaad met een mutsje op. Hij kwam om de kinderen te zegenen en met wijwater te besprenkelen. Dat hij kwam om met zijn zegeningen ziekte en rampspoed bij ons te verjagen wist ik natuurlijk niet. Ik had een heel ander soort voorkennis meegekregen..
Toen hij bij mijn bed kwam, zag ik hem eerst een blik werpen in de richting van het hoofdeinde van het bed zoals bij de andere kinderen maar in plaats van mij te zegenen ging zijn blik naar het voeteneinde, naar de achterkant van het bed. Daarna sloeg hij mij over. |
|
Zodra hij verdwenen was en er geen verpleegsters meer in de buurt waren, kroop ik naar het voeteinde om de achterkant van het bed te inspecteren. Er bleek een langwerpige kaart te hangen. Daar zag ik, maar op zijn kop, wie ik was in zwart op wit. Het was vooral het woord 'doopsgezind', symbool van mijn 'anders zijn' en de godsdienst van mijn moeder, dat me opviel. "Dat zal mijn moeder wel gezegd hebben", dacht ik boos.
Er was ook beeld: een koortsgrafiek met puntige toppen en dalen.
|
|
|
Rondom die gebaren, het minieme gebaar van die blik die afboog naar de kaart met mijn gegevens erop, tegengebaar van de ruim uitgevoerde zegeningen, beiden visuele tekens, schaarden zich een heleboel andere impressies
: het openen van de deur, de verschijning zelf, de verpleegster die de deur uitliep, het kruipen van mij naar het voeteneinde :
al die indrukken vormden samen een tafereel. En het waren de bewegingen en gebaren, die maakten dat ik de scene in zijn geheel en met al zijn details onthield.
|
|
Gebaren zijn tekens en tekens vragen op interpretatie. We take notice. 'Let op' is ons van kinds af aan ingeprent. Net als elk ander wezen willen we overleven. Tekens griffen zich in het geheugen.
|
|
|
Eenmaal weer thuis werd ik nog een hele tijd de trap op gedragen, tot grote ergenis natuurlijk van de andere kinderen.
Door een langdurig gebrek aan beweging was ik dik geworden en werd, voordat ik naar de middelbare school zou gaan, behoorlijk gepest. Ik herinner me een jongen die me na riep: mag ik met je mee rijden?
Ik bekommerde me niet zo zeer om mijn dikte (ik was nog maar elf) maar hoe dat meerijden dan precies in zijn werk ging.
|
|
|
Van toen af aan lette ik op dat 'mee rijd' fenomeen: wat of wie draagt. Wat of wie gedragen wordt. Iets dat brengt en iets dat gebracht wordt. De actieve en passieve beweging samen. Tegengestelden.
Mijn figuren dragen iets, ze komen iets brengen, iets presenteren. Maar ook: ze worden gedragen, gebracht door een beweging die ze zelf gecreëerd hebben.
|
|