|
Enschede 3 1949
|
 |
|
Zij die de deur open deed
|
|
Met mijn gezicht naar de straat toe, woonde de familie Nolmans aan de linkerkant. Wij kwamen daar vaak om te spelen. Mevrouw Nolmans deed dan meestal de deur open.
|
|
Al spelend nam je de kamers in je op, graag keek je naar wat er aan de wand hing. Het hing meestal hoger dan je zelf, dus je moest goed afstand nemen. Er hing een prachtige tekening, een karikatuur van de vrouw des huizes. Rood golvend haar, een wipneus en een rode lachende mond. In de stijl van die tijd. De vrouw zelf zag je het eerst, om haar portret te kunnen zien rende je van de nauwe vestibule naar de ruime voorkamer.
|
 |
|
Door dat rennen van de ene ruimte naar de ander, zag je mevrouw Nolmans van lichamelijke, vleselijke persoon veranderen in andersoortige materie: die van papier en inkt, glas. Die van schematische figuurlijkheid en dode stof.
|
 |
|
Schok bij het kijken
|
|
In hun achterkamer hing een Tomadorekje met daarop een korte rij boeken. Ik pikte er een boekje uit dat er anders uitzag : het kaft was dunner, lichtgeel, wat beduimeld, er waren nietjes ingeslagen en bevatte minder bladzijden.
Het was toen nog iets tussen lezen en kijken in waarmee ik tekst opnam.
|
|
In de ene kolom zag ik woorden staan, de woorden begonnen met hoofdletters. Plaatsnamen. Ze zagen er wat anders uit. Buitenlands, Gelderland of zo.
In de andere kolom zag ik cijfers staan. Cijfers, getallen die veel meer plaatsen in beslag namen dan de twee plaatsen van het tiental, die mij bekend waren. Ze hoorden bij de woorden met de hoofdletters. |
|
 |
|
Het kijken er naar gaf een schok.. Een onbegrepen angstig gevoel maakte zich van mij meester, ik zette het boekje gauw terug en maakte dat ik weg kwam.
|
 |
|
Duizelig
|
|
Met het ervaren van het duizelig worden experimenteerde ik graag, zoals alle kinderen.
Mijn favoriete manier was het draaien om eigen as totdat ik wankelde, te grote passen naar alle hoeken van de kamer maakte en er bij neerviel.
Het was misschien wel het blauw van het zeil, dat kamerbreed gelegd was, dat maakte dat ik daar zo graag rond tolde.
De manieren van vallen maar ook van op de grond terecht komen werden tot kunst verheven. Je viel zus of zo en je kwam zus of zo op de grond terecht. Dat nam je in je op. Je kwam terecht in een halve zit. Je rug boog zich voor of achterover,
één of twee handen plat op de grond, je benen hadden de vorm van driehoeken aangenomen, de beide knieëen, als een stompe schaar de kamer in. Die houding gaf me een breed vloeroppervlak.
Je zat daar als gegoten. Vervolgens zag je de wanden van de kamer doen wat jij eerder deed, draaien, wankelen. |
|
Één beweging in twee elkaar aflossende delen.
|
 |
|
Enschede 1 |
|
Enschede 2 |
|
Enschede 4 |